Antieke klokken & horloges
Antiek-Encyclopedie.nl: Het informatiepunt voor de antiekliefhebber.



Eerste klokkenmaker

Door wie, op welke plaats en wanneer nu precies het mechanische uurwerk is uitgevonden, is onbekend. Als tijd neemt men de 12de en 13de eeuw aan en als plaatsen worden zowel Noord-Italië als Zuid-Duitsland genoemd. De oudst bewaard gebleven mechanische uurwerken dateren uit de 14de eeuw. Deze hadden geen wijzers, maar wel een bel; ze sloegen op de tijdstippen dat in kerken en kloosters de gebeden moesten worden gezegd. Het is zeer waarschijnlijk dat de eerste klokkenmaker een monnik is geweest. De uurwerken hebben in de zeven tot acht eeuwen van hun bestaan een voortdurende ontwikkeling doorgemaakt, zowel in techniek als in vormgeving. De verzamelaar zal van beide aspecten het nodige moeten weten, omdat het beoordelen, aanschaffen, repareren en onderhouden van antieke uurwerken zeker geen eenvoudige zaak is. Een goed inzicht in de ontwikkeling van vormgeving en techniek van het uurwerk maakt het evenwel mogelijk vrij nauwkeurig van oude stukken de leeftijd en de plaats van herkomst te bepalen. Vooral de kast is modegevoelig geweest en kan door z’n vormgeving veel vertellen over tijd en plaats van ontstaan. De gegevens met betrekking tot de samenstelling van het uurwerk kunnen vervolgens hiermee worden vergeleken.
.Bronvermelding    |    Top


Het gaande werk

De voornaamste technische ontwikkelingen hebben zich voltrokken in het gaande werk, dat de wijzers rondbeweegt. Daarbij gaat het in het bijzonder om het echappement (letterlijk: ontsnapping) dat in goed Nederlands met gang wordt aangeduid. De gang bestaat in hoofdzaak uit twee onderdelen, het gang- of schakelrad en de gangregelaar. Het gangrad wordt aangedreven door een gewicht of een veer. De overige onderdelen worden door dit gangrad aangedreven. De gangregelaar voorkomt dat alle energie van gewicht of veer zich in zeer korte tijd in het gangrad ontlaadt. Het is de taak van de gangregelaar om het gangrad tandje voor tandje te laten ronddraaien. Het oudste echappement is de spillegang, waarbij het gangrad vanwege de speciale vorm kroonrad wordt genoemd. Bij de spillegang bestaat de gangregelaar uit een spil met twee lepels, die door de tanden van het kroonrad beurtelings in tegenovergestelde richting worden weggedrukt. De lepels, die deze gang ook de naam lepelgang hebben bezorgd, maken een hoek van 90° met elkaar. De spillegang rekent men tot de terugwerkende gangen, omdat het kroonrad bij iedere beweging iets wordt teruggeduwd. Tot het eind van de 19de eeuw is de spillegang een van de meest voorkomende gangen geweest. Bij de oudste uurwerken werd aan de spil de foliot of de balans bevestigd. De foliot of waag bestaat uit een horizontale dwarsbalk, waarvan het middelpunt op de spil is bevestigd. Door middel van kroonrad en spil maakt de foliot een heen en weer zwaaiende beweging, waarvan de snelheid kan worden ingesteld met verplaatsbare gewichtjes aan de uiteinden. In plaats van de foliot gebruikte men soms de balans of het balanswiel. Dit balanswiel werd in 1674 door Huygens verbeterd door er een spiraalveer aan te bevestigen, waardoor de onrust ontstond. De onrust is vooral in horloges toegepast. Balans en foliot bewogen zeer ongelijkmatig en waren uiterst gevoelig voor de gestaag afnemende kracht van een aflopend veerwerk, dat in draagbare uurwerken nu eenmaal noodzaak was. Dit euvel werd aanvankelijk ondervangen met de stackfreed, een stalen schijf die de veerdruk reguleerde. In de 15de eeuw werd de stackfreed verdrongen door de snek, die door een snaar met de veerton of veertrommel is verbonden. De snek is een kegel met spiraalvormige groeve.
.Bronvermelding    |    Top


Slingeruurwerken

In 1656 paste Huygens voor het eerst de slinger toe, die de spillegang veel gelijkmatiger maakte dan de foliot en de balans. Vrijwel alle staande en hangende klokken van na 1670 zijn slingeruurwerken. Ook in veel andere echappementen die vervolgens werden ontwikkeld bleef de gangregelaar een slinger. Andere terugwerkende gangen zijn de terugwerkende ankergang, ook Clement- of hakengang genoemd (1676) en de Kreuzschlagunruh. Bij de rustende gangen blijft het gangrad bij iedere beweging even stilstaan. Hiertoe behoren de rustende ankergang of Grahamgang (1715), de cilindergang, de pennegang, de Brocotgang, de komma- of virgulegang en de duplexgang. Ten slotte vond men de vrije gang uit, waarbij de gangregelaar het gangrad beurtelings aanraakt en loslaat. Bekende vrije gangen zijn de chronometergang, de vrije of Engelse ankergang die ook Mudgegang wordt genoemd (1765), de Zwitserse ankergang en de penankergang. Deze vrije gangen werden uitsluitend in horloges en scheepschronometers toegepast. Er bestaan nog vele andere gangen; men onderscheidt ongeveer 250 verschillende vormen en varianten, die echter weinig voorkomen.
.Bronvermelding    |    Top


De slinger

De slinger bestaat meestal uit een ijzeren of bronzen draad, met onderaan het slingergewicht. Door dit met een stelschroef te verschuiven kan men de gang nauwkeurig regelen. Omdat de metalen draad onder invloed van de temperatuur korter of langer kan worden, is voortdurend bijstellen noodzakelijk. In 1725 vond Graham de eerste compensatieslinger uit. Een dergelijke slinger bestaat uit twee of drie metalen, waarvan de verschillende uitzettingscoëfficiënten elkaar opheffen.
.Bronvermelding    |    Top


Het slagwerk

In vrijwel alle niet-draagbare uurwerken zit een slagwerk. Ook dit wordt door een gewicht of een veerton aangedreven. Het treedt op vaste tijdstippen in werking door middel van een uitlichter, die wordt bewogen door een pen op het minuutrad van het gaande werk. Het slagwerk bedient een klepel, die op een bel slaat. Het aantal belslagen wordt bepaald door het slagrad, dat aan de rand steeds wijder geplaatste insnijdingen vertoont. In rust steunt de uitlichter in zo’n uitsnijding. Tijdens het slaan beweegt het slagrad tot de volgende insnijding is bereikt. De afstand tussen de insnijdingen is dus het kleinst voor de één-uur-slag, het grootst voor de twaalf-uur-slag. Een nadeel van het slagrad is dat het wordt bewogen door het mechanisme van het slagwerk, zodat het aantal belslagen niet automatisch volgt uit de stand van de uurwijzer. Wanneer het slagwerk is afgelopen blijft het slagrad staan bij de laatste uurslag, zodat de klok van slag raakt. Het in 1675 door de Engelsman E. Barlow uitgevonden zaagslagwerk kent dit nadeel niet, omdat het aantal slagen hier volgt uit de stand van het trap- of snekrad, dat vast verbonden is met het uurrad. Door een kleine ingreep verkreeg Barlow het repetitieslagwerk, dat men ’s nachts buiten werking kon stellen met de mogelijkheid de juiste uurslag te laten klinken door aan een koordje te trekken, zoals o.a. het geval is bij de cartel d’alcove.
.Bronvermelding    |    Top


Decoratieve elementen

De onderdelen van een uurwerk zijn gemonteerd tussen stijlen en platen of platines. De achterplatine werd vaak fraai gegraveerd, met ondermeer de naam van de klokkenmaker en soms ook het jaartal. Hetzelfde geldt voor de balanskloof van oude horloges, het metalen plaatje op de achterplatine waaraan de balans werd bevestigd. Het oudste decoratieve element aan de klokken is de cijferring, die bij veel klokken op een wijzerplaat werd gemonteerd en ten slotte door deze wijzerplaat werd vervangen. De oudste klokken hadden één wijzer; bij sommige stond de wijzer stil en draaide de cijferring. Wijzerplaten en cijferringen werden vaak gegraveerd of beschilderd. Een ander oud decoratief element is de fret of het belhek, een ajour bewerkt metalen plaatwerk boven op de klok dat aanvankelijk was bedoeld om de waag of het balanswiel aan het oog te onttrekken. Later werden zij rond de bel aangebracht.
.Bronvermelding    |    Top


Hals- en zakhorloges

Al in de 15de eeuw kende men het draagbare uurwerk voor op reis. Uit dit reisklokje dat met een schokvrij balanswiel was uitgerust en in het algemeen 10 tot 15 cm breed was bij een dikte tot 10 cm, kwam het halshorloge voort dat in de 16de en 17de eeuw aan een koord of ketting rond de hals werd gedragen. Hieruit ontwikkelde zich het zakhorloge; het bekendste model noemt men knol of raap; het stamt uit de 17de eeuw. De knol is bolvormig en wat forser dan de horloges die onze grootvaders in hun vestzakje droegen. De kast is van goud, zilver of messing en doorgaans gedreven en/of gegraveerd. Grootvaders zakhorloge ontstond in de late 18de eeuw en is vaak met email versierd.
.Bronvermelding    |    Top


Tafelklokken

De tafelklokken ontstonden tijdens de renaissance en bestonden uit uurwerken in kasten die op de toenmalige architectuur waren geïnspireerd. Vooral Duitsland met het centrum Augsburg muntte uit in de fabricage van deze Türmchenuhren. Ook werden hier talrijke fantasievormen ontwikkeld met automatisch bewegende figuren, waarvan de actie samenvalt met het in werking treden van het slagwerk. Verder klokken met religieuze voorstellingen, zoals de crucifix- en monstransklokken; stilstaande wijzers met bewegende wijzerplaten of cijferringen komen eveneens voor. De uurcijfers zijn door tastknoppen gemaskeerd, zodat men in het donker kan voelen hoe laat het is. De fabricage werd voortgezet tot het einde van de 17de eeuw.
.Bronvermelding    |    Top


Haags klokje

Toen Huygens in 1656 patent kreeg op het slingeruurwerk, liet hij zijn vinding het eerst construeren in een tafelklok. Hiermee was de klok geboren die men algemeen aanduidt als het Haagse klokje. Het werd de stamvorm van veel 18de eeuwse vormen, die beginnen met de Franse pendule réligieuse, de Engelse bracket clock - in Nederland bekend als Engelse tafelklok - en verder de Franse console-klok, de cartel, de pendule de parquet en de pendule de cheminée. De Fransen hebben zich altijd uitgeleefd in fantasierijke kasten. Vandaar dat bij ons het woord pendule in verband wordt gebracht met schoorsteenklokken met kasten van bijzonder uitvoerige samenstelling. De 18de eeuwse Nederlands-Engelse tafelklok is zeer rijk uitgevoerd en voorzien van slagwerk, kalenderwerk, speelwerken of carillons en bewegende figuren.
.Bronvermelding    |    Top


Amsterdams staand horloge

De Nederlandse uurwerkmakerskunst is nauw verbonden met de historie van de Engelse klokken, wat vooral te maken heeft met de culturele uitwisseling die in het laatste kwart van de 17de eeuw plaatsvond toen stadhouder Willem III koning van Engeland werd. De ontwikkeling van de tafelklokken en de staande klokken liep tot ver in de 18de eeuw min of meer synchroon. Amsterdam ontwikkelde zich tot een belangrijk centrum waar tafelklokken, wandklokken (Amsterdammertjes) en staande horloges werden gemaakt. Beroemde 18de eeuwse klokkenmakers waren de familie Bramer, Van Meurs, H. Smit, Gerrit Knip, Steven Huygens, Pieter Klock, Juntès en J. H. Kuhn. Het Amsterdamse staande horloge werd voor het eerst gemaakt in het laatste kwart van de 17de eeuw. Onzeker is of de Engelsen door de Nederlanders werden geïnspireerd of andersom. In ieder geval tonen de vroege Hollandse en Engelse staande horloges grote gelijkenis: betrekkelijk gering formaat, eenvoudige rechte kast, vierkante wijzerplaat, soms bekroond met snijwerk of geprofileerd dak, gedragen door ronde en getorste pilaren. Het uurwerk verschilt nauwelijks van dat in de wandklokken. De eikenhouten kast is gefineerd met noten- of palissanderhout en vaak ingelegd met bloemmotieven, medaillons of sterren. Onder invloed van de late barok ontstond aan het begin van de 18de eeuw een rijker versierde kast met hoge, getoogde kap en fraai houtsnijwerk. De aandrijfgewichten hangen aan snaren; de uurwerken lopen acht dagen en soms zelfs een maand. Na ca. 1790 werden deze kostbare klokken niet meer gemaakt. Bij ons werd de productie gestaakt; in Engeland maakte men een inmiddels ontstane goedkopere versie, de zogenaamde grandfather clock, nog tot het midden van de 19de eeuw.
.Bronvermelding    |    Top


Lantaarnklok

De oudste populaire wandklok is de lantaarnklok, die rechtstreeks is voortgekomen uit de eenvoudige wanduurwerken van gotiek en renaissance. De naam is ontleend aan de vorm van het uurwerkgestel, dat uit twee horizontale platines, een wijzerplaat en twee zijdeurtjes bestaat, waardoor een vierkante, lantaarnachtige bus wordt gevormd. Rond de bel, die boven de bovenplatine is aangebracht, bevinden zich de ajourgegoten frets, die het belhek vormen. Aanvankelijk voornamelijk in ijzer uitgevoerd, werd de lantaarnklok in de 17de eeuw geheel van messing, dat vaak werd gegraveerd. Het type kwam veel voor in Frankrijk en Engeland en bleef vooral in Groot-Brittannië tot ver in de 19de eeuw populair.
.Bronvermelding    |    Top


Zaanse stoelklok

Sterk verwant aan de lantaarnklok zijn onze stoelklokken, waarvan het Friese en Zaanse model het populairst zijn geworden. Het oudste is de Zaanse stoelklok. Het uurwerk rust met klosvoeten op een console, die aan een wandplank is bevestigd. In deze plank is een slingerruimte uitgespaard; het slingergewicht - vaak een ruiterfiguurtje - is zichtbaar achter een slingervenster. Aanvankelijk was de wandplank rechthoekig met een op een halsgevel lijkende bovenkant met zadeldakje. Later kreeg de plank zwierige bochten. De kap wordt bekroond door een houten front of metalen en vergulde ornamentjes, vaak in de vorm van Geloof, Hoop en Liefde of Atlas. Het uurwerk blijft volledig zichtbaar en is aan de zijkanten voorzien van ajourgegoten ornamenten. De slinger van de verticale spillegang is aan de wandplank opgehangen en door middel van een gaffel met de spil verbonden. Bekende klokkenmakers in de Zaanstreek waren Koogies, Koppies, Volger en Engel. Zaanse klokken werden tot ver in de 18de eeuw gemaakt.
.Bronvermelding    |    Top


Friese stoelklok

Aan het begin van de 18de eeuw ontstond de Friese stoelklok, die tot omstreeks 1850 is gemaakt. Tientallen kleine klokkenmakers stelden de klokken samen, waarvan veel onderdelen meestal in huisarbeid waren gemaakt. De wandplank van deze klok is aan weerszijden uitgezaagd in de vorm van meerminnen of papegaaien, soms ook eenvoudig oorvormig. Dakje en voorzijde van de kast zijn versierd met vergulde loden ornamenten en de zijkanten zijn voorzien van glazen deurtjes. Het houtwerk is beschilderd, evenals de wijzerplaat. De korte slinger hangt tegen en niet in de wandplank. De Friese stoelklok kent enige varianten. Het stoelschippertje of tukkertje is een kleine uitvoering, speciaal voor aan boord van de trekschuiten en beurtschepen. De uiterst korte slinger is vast aan de spil bevestigd, om zo weinig mogelijk hinder te ondervinden van het rollen en slingeren van het schip. Zeer kleine Friese klokken zonder vaste slinger-spilbevestiging worden notarisklokjes genoemd.
.Bronvermelding    |    Top


Friese staartklok

Tegen 1800 ontstond de Friese staartklok, waarvan de productie tot de Eerste Wereldoorlog werd voortgezet; de grootste bloei duurde tot 1870. De staartklok heeft het uurwerk van de stoelklok, maar bezit een lange slinger met ankergang. Het uurwerk wordt geheel omsloten door een schuifbare, getoogde kap met glazen deur en kleine glazen raampjes in de zijkanten. Uurwerk en kap rusten op een console, die aan een lange wandplank is bevestigd. Onder de console is de wandplank dubbelwandig en wordt de zogenaamde staart gevormd. Hierin beweegt de slinger, waarvan het gewicht zichtbaar is achter een ovaal venster, dat is versierd met een latoenkoperen ornament. De kap wordt bekroond door een Atlasfiguur in het midden en bazuinblazende engelen aan de zijkanten. Later werden deze figuren wel vervangen door vergulde vaasvormige houten klossen of latoenkoperen medaillons. Op de verticale stijlen van het deurtje bevinden zich vaak zwarte zuiltjes met vergulde basementen en kapitelen. De wijzerplaat is beschilderd. De kast bestaat uit soms gepolitoerd eikenhout; ook mahoniehout of wortelnoten komt voor. Een kleine variant van de Friese staartklok is het kantoortje, de opvolger van het notarisklokje. Het stoelschippertje werd opgevolgd door het staartschippertje.
.Bronvermelding    |    Top


Groningse stoelklok

De Groningse stoelklok lijkt sterk op de Friese. Het uurwerk is meestal wat forser en de cijferring steekt iets buiten de rechthoekige wijzerplaat uit, waardoor deze klok ook wel schaapskop wordt genoemd. Drentse stoelklokken bestaan niet; voor Drenthe vond de productie in Friesland plaats. Toch spreekt men van Drentse stoelklokken wanneer de Friese maaksels sterk zijn vereenvoudigd en blijkbaar aangepast aan de smalle Drentse beurs. Evenmin bestaan Drentse staartklokken; men duidt er Friese en Groningse staartklokken mee aan, die een vrij korte, maar door de wijde uitslag van de slinger brede staart hebben, de zogenaamde dikkoppen of kortstaarten. Ze werden gemaakt voor onder meer de Drentse boeren, die tegen de zeer lage wanden van hun boerderijen geen normale staartklok konden plaatsen.
.Bronvermelding    |    Top


Twentse stoelklok

De Twentse stoelklok of Goorse klok werd vanaf 1680 in Goor gemaakt, waar de families Bakker en Ter Swaeck werkzaam waren. Deze klok heeft een grotendeels ijzeren uurwerk, in tegenstelling tot de Zaanse, Friese en Groningse typen, die voornamelijk uit brons bestaan. De Twentse stoelklokken hebben een ankergang met lange slinger. De kap draagt geen ornamenten, de kast wel. Het houtwerk is beschilderd.
.Bronvermelding    |    Top


Ruempol-klok

Met Ruempol-klok duidt men de stoelklokken aan die in het Gelderse Laren werden gemaakt door Goslinck Ruempol (1682-1759) en diens zoon Hendrick (1730-1796). Het zwaargebouwde uurwerk heeft een zeer korte slinger. Wijzerplaat en deurtjes worden bekroond door loden ornamenten en geflankeerd door engelen of leeuwen. De wandplank eindigt naar onderen in de uitgezaagde vorm van een Franse lelie.
.Bronvermelding    |    Top


Brabants/Luikse klokken

Meer naar het zuiden ontstonden in de 18de eeuw de Brabantse of Luikse klokken. De kasten vertonen rijk houtsnijwerk, eigen aan het door Luik beïnvloede gebied, dat al eeuwenlang een centrum van meubel- en houtsnijkunst was. De eenvoudige, vrij primitieve uurwerken bestaan uit bronzen raderen tussen ijzeren platines. De kasten van zowel wand- als staande klokken vertonen vooral tijdens het rococo duidelijk de Franse invloed.
.Bronvermelding    |    Top

Klokken & horloges alfabetisch gedeelte


A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z


. Top





Visie | Disclaimer | Bronvermelding | Contact | ©2006-2010 Antiek-Encyclopedie.nl