U bevindt zich hier: Home > Artikelindex > Meubelen > Meubelen M t/mO
Maaswerk Mahonie Fijne, zeer harde houtsoort van mat-roodachtige kleur, in Europa aangevoerd, vnl. van de Antillen en Z.-Amerika, vooral sinds de 18de eeuw. Er bestaan veel soorten van: gevlamd, gemoireerd, gevlekt, zgn. fonteinenhout enz. Het is goed donker te politoeren en verkrijgt dan door de vezeltekening fraaie vlekken, licht en donker; daarom is het sinds de 18de eeuw in trek bij de fijnmeubelmakerij, vooral als fineer, voor marqueterie of inlegwerk van gekleurd hout. Soms ook massief gebruikt. Marqueterie De techniek van intarsie bij kasten maakt plaats voor de marqueterie, waarbij het gehéle kastlichaam verdwijnt onder sierlijk uitgezaagde platen fineer. Behalve van allerlei tropische houtsoorten bedient men zich ook van schildpad, tin, zilver en brons.
Marquise (Fr.) Zeer brede en diepe fauteuil met korte armleggers en middelhoge, beklede rugleuning, meestal voorzien van een los zitkussen. Stamt uit het rococo.
Mascaron (Fr.) Of masker, renaissancemotief. Bij voorkeur bizarre tronies, bijvoorbeeld sater-, fauns- en dierenkoppen. Medaillier (Fr.) Medaillekast. Bevatte talrijke platte laatjes voor het opbergen van een muntencollectie. De vroegste stammen uit de 16de eeuw en zijn gebouwd in de vorm van tafelkabinetjes. Medaillon Oorspronkelijk Romeinse penning die in uiterlijk op een munt leek, maar meestal groter van formaat was. In de renaissance en in het 18de-eeuwse classicisme werd het medaillon dikwijls als ornament toegepast, in de renaissance vooral op Italiaanse en Franse meubelen (style François I). In het 18de-eeuwse classicistische meubel gebruikte men als medaillon ook porseleinen plaques, die in Vincennes en Sèvres werden gemaakt. Melon-bulb (Eng.) Tegenhanger van de Nederlandse bolpoot in Engeland, die door de versiering soms doet denken aan een meloen. Typisch voor de Elizabethan en Jacobean stijlen. Méridienne (Fr., lett. Midden op de dag) Of couche à l’antique, rustbank met hoog hoofdeinde en laag voeteinde, beide gestoffeerd en meestal gebogen in een lange S-vorm. Stamt uit het empire. Meuble d’apparat (Fr., apparat = vertoon, praal) Pronkmeubel. Bij staatsiebedden spreekt men van ‘lit de parade’. Meuble (à hauteur) d’appui (Fr., à hauteur d’appui = op borsthoogte, ca 90 – 120 cm hoog) In de 18de eeuw aanduiding voor lage kasten, ter hoogte van de lambris d’appui. Ook aangeduid als ‘bas d’armoire’. Meuble d’entre-deux (Fr., entre-deux = deel uitmakend van of grenzend aan) Half hoge kast of commode met vlak voorpand, aan weerszijden ingesloten door halfronde hoekplankjes (coins arrondis). Langs de plankjes zijn galerijtjes aangebracht en tegen de achterwand tussen de plankjes vaste spiegeltjes. Mimi’s Zie Gigone. Mohair Soort pluche voor wand- en meubelstoffering, door de Moren in Spanje ingevoerd. Een zeer fijne kamelot, gemaakt van de wol van angorageiten. Later, in de 18de eeuw, van zuivere zijde gemaakt. Monopodium Meubelpoot bestaande uit een dierenpoot, gecombineerd met de kop van hetzelfde dier, naar klassiek voorbeeld. Veel toegepast aan het begin van de 19de eeuw in het Franse empire en het Engelse Sheraton en Regency. Montuur Inlijsting, omvatting van in de regel kwetsbare of broze werkstukken, in het bijzonder in de 18de eeuw.
Morris-chair (Eng.) Armstoel, ontworpen door William Morris, met beklede armleggers en kussens tegen de rugleuning en op de zitting. De rugleuning was verstelbaar. Dateert van ca. 1860.
Naai of breistoel 19de-Eeuwse stoel met lage zitting zonder armleggers, waarop men gemakkelijk kan borduren of breien. Rugleuning en zitting dikwijls met riet bespannen.
Naald Aanslaglijst, sluitlijst die de kier van een vleugeldeur bedekt.
Neostijlen De 19de-eeuwse neostijlen krijgen met het uitsterven van de laatste gildebroeders een steeds gladder, machinaler aanzien.
In Engeland: neogotiek (revival style); in Nederland hoofdzakelijk in architectuur;
in Frankrijk: neorenaissance (Second Empire), bron voor huiskamerameublementen; in Duitsland: de industrie haakte in op de neorenaissance om te voldoen aan de grote vraag na de Frans-Duitse oorlog;
in Nederland: tot aan de Eerste Wereldoorlog werden meubelen in neorenaissancestijl gemaakt voor elke beurs.
Ebbenhouten snijwerk werd vaak nagebootst in bois durci.
Niervormige meubelen Modeverschijnsel uit de overgang van rococo naar classicisme tijdens de tweede helft van de 18de eeuw. De niervorm leende zich slechts voor meubelen die niet tegen de muur kwamen te staan. Het zijn dan ook altijd vrijstaande en doorgaans kleine meubelen (tables ambulantes, waaraan deze tijd overigens zeer rijk is) die à rognon of à haricot werden uitgevoerd, bijv. meubelen als werk-, thee-, bed- en toilettafeltjes, gogognes, damesbureautjes e.d.
Noeud de ruban (Fr.) Een in metaal geciseleerd, in het vlak of in reliëf weergegeven gestrikt lint, dat een zeer karakteristiek ornament is voor de Louis XVI-stijl. Notenhout Hout van de walnotenboom. Werd in Italië, waar de notenboom veel voorkwam, van de oudste tijden af gebruikt. Vanaf ca.1660 is het de meest algemene houtsoort voor het rijkere meubel en het behoudt deze plaats totdat het deze in ca. 1750 moet afstaan aan mahoniehout. Vooral het fineer van het ondereinde van de stam of, (bij gesnoeide bomen) van de knot, het wortelnotenhout, is tot ca. 1735 zeer in de mode. Oester marqueterie Waar bij marqueterie wordt gewerkt met schildpad, tin, zilver en brons, gaat bij oestermarqueterie de voorkeur uit naar hout. Ohrmuschelstil (Du., Ohrmuschel = oorschelp) Zeer nauw verwant met Knorpelstil, een stijlaanduiding die vooral van toepassing is op producten van decoratieve kunst, tussen 1580 en 1680 in de Nederlanden en in Duitsland. Is ontstaan uit de maniëristische periode van de renaissance en zet zich voort tot ver in de barok. De hiertoe te rekenen voorwerpen vertonen vormen of motieven die herinneren aan de C-vorm van een oorschelp. Okselstuk Hoekvulling bij een vergaring tussen stijl en regel, aan de onderzijde van de regel. Olijvenhout Geel- of groenachtig bruine houtsoort, met een dichte nerf en donkere aderen. Gebruikt in de marqueterie vanwege de geschiktheid om gepolitoerd te worden.
Ombre-tafel Driehoekig speeltafeltje met geldvakjes in het bovenblad voor het uit Spanje afkomstige kaartspel van die naam, dat in het midden van de 17de eeuw populair was. Orgelboog of orgelgebogen Zie gebogen front. Orgelkabinet Groot, 18de-eeuws Nederlands kabinet waarvan het front van de onderkast gewelfd is met orgelbogen. Ormolu Eng. term voor Fr. bronze doré, gebaseerd op een samentrekking van Fr. or (goud) en moulu (gemalen) Ottomane (Fr.) Turks rustbed dat in de Louis XV-tijd zeer in trek was. Het is een soort gecapitonneerde canapé, waarvan de rugleuning in twee naar binnen kerende halve cirkels verloopt en de uiteinden links en rechts omsluit. Oxford chair Benaming voor twee verschillende typen stoel uit het midden van de 19de eeuw in Engeland. Het ene type is een lichte stoel met rieten zitting en iets uitlopende poten (rug- en lendenregel steken buiten de verticale rugstijlen uit). Het andere type is een leunstoel met hoge rug, diepe zitting en open armleuningen met gestoffeerde armleggers. Meubelen alfabetisch gedeelte A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z
|