Wetenswaardigheden:
Noppenglas Camee Lantaarnklok Beenglas Knol Hobbeinkleden Pa Hsien Engelmerk Pa pao Boulle-techniek K'ang Hsi Bandfineer Meer wetenswaardigheden >>>
Het laatste nieuws op de site:
Antiek Encyclopedie – antieke meubelen
U bevindt zich hier: Home > Artikelindex > Meubelen
Historisch overzicht: Een reusachtig complex van kunstwerken uit de oudheid getuigt van een grote rijkdom aan vormen, zowel in de monumentale kunst als in de kunstnijverheid. Niet alleen de enkele bewaard gebleven meubelstukken, maar ook de afbeeldingen ervan op schilderingen en textiel vormen het bewijs dat de oudheid alle grondvormen van het meubilair als stoel, tafel en kist kende. Grondvormen die in de renaissance verder werden uitgewerkt en in velerlei typen vervaardigd. In de oudheid wist men de meubels al rijk en overvloedig te versieren met inlegwerk van hout, metaal, majolica en edelstenen. Een dergelijk uitvoerige bewerking als in die tijd komen wij pas in de 18e eeuw weer tegen. De middeleeuwen Tot ver in de 14de eeuw stond het meubel buiten de eigenlijke stijlontwikkeling van de gotiek. De middeleeuwse cultuur wortelde van oudsher in de kloosters en in dat milieu stonden aardse goederen zoals meubelen laag op de culturele ladder. Zo was het mogelijk dat het meubel nog steeds een eenvoudig timmermansproduct was , terwijl de kerkbouw al lang een perfectie en een verfijning had bereikt waarbij men met recht mag spreken van kantwerk in steen. Gotiek Het einde van de middeleeuwen kondigde zich aan toen de steden sterk en machtig begonnen te worden. De stedeling werd welvarend en begon eisen te stellen, ook op het gebied van zijn meubilair. De timmerlieden stonden voor de opgave enige eeuwen achterstand in te halen en kozen natuurlijk de sacrale architectuur als uitgangspunt. In hun streven naar een lichter, sierlijker meubel was de techniek hen behulpzaam door twee belangrijke uitvindingen: de houtzaagmolen en de profielschaaf. Door de eerste vinding kon men beschikken over dunnere planken, de tweede verschafte de mogelijkheid om af te rekenen met grote, onbewerkte vlakken. Een nieuw constructieprincipe, afgeleid van de skeletbouw in de architectuur werd het vergaarwerk waarbij een geraamte van stijlen en regels werd opgevuld met dunne panelen. Vooral de kistvorm leent zich hiervoor ten zeerste en het is dan ook de kist die het uitgangspunt vormt van tal van nieuwe typen meubelen, zoals de kistbank en de kiststoel (beide zittekist genoemd), de kisttafel (Kastentisch en betaaltafel), en vooral kastmeubelen zoals de credens, het dressoir en het buffet. Omstreeks 1400 begonnen de beoefenaren van de nieuwe kunstvorm zich los te maken van het gilde van timmerlieden en in alle landen waar zich deze verandering voltrok werd in de naam van het nieuwe gilde steevast de kistenmakerij beklemtoond: in Nederland sprak men van kistenmaker of schrijnwerker. In Duitsland van Schreiner, Kistner of Kästner, in Frankrijk van Huchiermenuisier (huche betekent kist, het Latijnse minutaire het maken van fijn, dun werk), in Italië van cassaio. In dit land bouwde men weliswaar niet volgens de opvattingen van de gotiek maar van de renaissance; de Italiaanse credenza, cassone en cassapanca reflecteren toch dezelfde culturele verandering als bij ons. Engeland in deze periode Wat van deze veranderingen doordrong naar Engeland was te weinig om er eenzelfde beweging te doen ontstaan. Nog tot halverwege de 17de eeuw bleef daar het meubelmaken in handen van de joiner (timmerman) en toen deze zijn monopolie moest overdragen aan geïmporteerde vaklieden van het vasteland was niet meer de kist maar het kabinet de grote mode van het ogenblik. Vandaar dat het Engelse equivalent voor schrijnwerker cabinet-maker is geworden en niet shrine-maker of zo iets. Vandaar ook dat men in Engeland nauwelijks kan spreken van een gotische of een renaissance-meubelkunst. Wat van deze stijlen in de Engelse meubelvormen werd opgenomen is vaak teveel doordrongen met restanten van vroegere tradities, zodat de namen van de contemporaine koningshuizen hier beter op hun plaats zijn. Tot aan het begin van de Restoration in 1660 (troonbestijging van de Frans-georiënteerde Karel II) spreekt men van de Age of Oak, vanwege de voorliefde voor het middeleeuwse eikenhout. Onderdelen daarvan zijn het Tudor (1485-1558), het Elisabethan (1558-1602), het Jacobean (1603-1649) en het Commonwealth (1649-1660). Het gebruik om de namen van regerende vorsten te verbinden met een kunststijl is ontstaan in Frankrijk, waar Frans I, een groot aanhanger van de renaissance, de eerste koning was die zijn initiaal liet opnemen in de decoratie van de zalen die hij door Italiaanse kunstenaars liet ontwerpen. Zij stichtten de school van Fontainebleau die tot in Nederland haar invloed deed gelden. Eikenhout was niet altijd en overal de toonaangevende houtsoort. In Italië was notenhout het meest gezocht en in Midden-Europa en Scandinavië werden vooral naaldhoutsoorten toegepast. Renaissance De renaissance begon tegen het einde van de 15de eeuw buiten Italië door te dringen. De overgang van gotiek naar renaissance vertoonde overal hetzelfde patroon. In de eerst helft van de 16de eeuw voltrekt de renaissance zich hoofdzakelijk aan de ornamentiek; pas daarna maken de oude, gotische meubelvormen plaats voor nieuwe. Bij de zitmeubelen wordt het vergaarwerk losgemaakt van het paneel; de zittekist maakt plaats voor fauteuil en caqueteuse. Bij de ornamentiek nemen mascarons en naaktfiguren een belangrijke plaats in, een opgave die voor de gemiddelde schrijnwerker te hoog lag. Daarom werk het ‘snijden naar den Antycke’ uitbesteed aan vakbekwame beeldsnijders, een splitsing van werkzaamheden die tot in het meubel te volgen is. Terwijl aan het gotische meubel geen lijm te pas kwam en al het snijwerk in het meubelhout werd aangebracht, zijn de door de antycksnijder geleverde notenhouten sierstukken er achteraf opgelijmd. De tafel onderging de invloed van de monumentale Italiaanse renaissancetafels; dit meubel kreeg nu een vaste plaats in het vertrek maar behield toch nog een zekere mobiliteit doordat het blad uitschuifbaar werd gemaakt (trektafel). Barok In de eerste helft van de 17de eeuw maakt de renaissance geleidelijk plaats voor de barok. Meubeldelen werden vaak getorst en de construktie met huis-en-geleding deed z’n intrede. Hierbij werden balustervormige en getorste stijlen beëindigd door vierkante klossen, de ‘huizen’ waarin de pennen van de regels werden gestoken. Fluwelen, zijden of gobelin stoelbekleding werd bevestigd met grote koperen siernagels. Stoel- en tafelpoten kregen X-, H- en Y-vormige kruisregels, die ruim een eeuw in de mode bleven. Terwijl de renaissance zich had gekenmerkt door een neiging tot het speelse, bonte en grillige viel bij de barok het accent op het pompeuze, overladene, meer dan levensgrote. In de barok groeide de vaak nog wat naïeve pronkzucht van de renaissance uit tot de stille praal die paste bij vorstelijke grandeur en statie. En het was met name de Franse koning Lodewijk XIV die, toen hij in 1661 door de dood van Mazarin de troon voor zich alleen had, de gave bleek te bezitten om deze eigenschappen van de barok geheel voor zich op te eisen. Voor de bouw van zijn paleizen, waarvan Versailles het middelpunt zou worden, verenigde hij de beste kunstenaars uit zijn rijk in een gigantisch bedrijf, de Manufacture Royale des Meubles de la Couronne, dat in 1667 in werking trad. Wat hier onder de leiding van schilder en architect Charles le Brun werd ontworpen en gefabriceerd aan meubelen, wandtapijten, beeldhouwwerken, zilver en alles wat een paleis maar luister kan geven, was zó volmaakt op elkaar afgestemd dat de vorsten in heel Europa er een voorbeeld aan namen. De gehele 18e eeuw heeft het Franse hof deze toonaangevende positie gehandhaafd, en toen in 1793 het hoofd van de laatste der Lodewijken onder de guillotine viel, was het voorgoed afgelopen met de Lodewijkstijlen. Het Louis XIV, dat duurde tot 1715, omvat de bloeitijd van de barok. In deze periode worden de zitmeubelen breder, met lage zittingen en hoge rugleuningen die in het vervolg steeds worden bekleed met een rembourrage (vulling) van paardenhaar of wol. De meubelpoten worden nu dikwijls gekruld uitgevoerd (voluutpoten) en bij pronkmeubelen niet zelden voorzien van gestoken bladranken (akanthos), vooral bij consoletafels en kabinetten. De intarsiatechniek bij kasten maakt plaats voor de marqueterie, waarbij het hele kastlichaam verdwijnt onder sierlijk uitgezaagde platen fineer. Behalve allerlei tropische houtsoorten gebruikt men hiervoor ook schildpad, tin zilver en brons. Engeland in deze periode Engeland was met de Restoration onder Karel II de Age of Walnut ingegaan die pas in 1750 plaats zou maken voor de Age of Mahogany. In dit tijdperk werd allereerst de enorme afstand met de continentale stijlen overbrugd. Tijdens de regeringsperiode van onze koning-stadhouder Willem III was hier de invloed van de hugenoot Daniel Marot zeer sterk. Het William and Mary duurde tot kort na 1700. Met het nu volgende Queen Anne wordt de weg ingeslagen naar een zuiver Engelse stijlontwikkeling. Hoewel de Franse stijlinvloeden er wel degelijk in meespreken zijn de meubelen van de Georgean period (1702-1810) in zoveel opzichten daarvan verschillend, dat terecht de namen van prominente cabinet-makers worden gebezigd. De stijl van Chippendale toont verwantschap met het gelijktijdige rococo, terwijl de stijlen van Adam, Hepplewhite en Sheraton de invloeden van het classicisme ondergaan. De Engelse taal is de enige die een duidelijk onderscheid maakt tussen het classicisme van de renaissance en dat van de tweede helft van de 18de eeuw, dat hier neo-classicisme heet. Onder de Engelse streekmeubelen van de 18de eeuw vormt het Windsor furniture een klasse apart. Régence – Frankrijk In de Franse barok treedt na 1700 een proces op in de vormgeving waarbij de steeds zwaardere voluutkrullen zich lijken te ontspannen, en ornamenten en meubel in één contour worden samengevat. Dit proces wordt karakteristiek voor de meubelvormen van het Régence (1715-1723). In deze periode is de statigheid van de Lous XIV-stijl geweken voor een luchtiger levenstrant. Er ontstaat nu meer verwantschap tussen de vormen van zitmeubels en tafels en die van bergmeubelen. Het beeldhouwwerk staat niet langer vrij en op zichzelf, maar wordt langs de gebogen contouren geleid. De meubelen worden lager en eleganter, maar hebben nog X- of H-vormige kruisregels tussen de poten. Naast de bekende marqueterietechnieken wordt ook het aantal in laktechniek uitgevoerde bergmeubelen talrijker. Een opvallende aanwinst is de lade, een element dat spoedig bij geen bergmeubel ontbreekt, en zelfs bij veel nieuwe tafeltypen een rol gaat spelen. De meest karakteristieke ladenkast wordt de commode. Door de overvloedige toepassing van marqueterie ontstaat de behoefte aan meubelbeslag ter bescherming van de kwetsbare hoeken. Hierdoor ontstaat een boeiende samenwerking tussen de marqueteur en de fondeur et ciseleur, ontwerper en gieter van bronze doré, verguld brons. Rococo De nieuwe smaak heeft zich aangediend als de goût pittoresque, de schilderachtige mode. Zij ontwikkelt zich onder de regering van Lodewijk XV, en wordt in de kunstgeschiedenis naar deze Louis XV genoemd, na 1830 ook rococo. Terwijl de barok een typische hofstijl was, is het rococo een salonstijl waarbij het kleinere, elegante en comfortabele vertrek centraal staat. Meubelen en wanddecoratie worden opgenomen in een vloeiend lijnenspel. Voor groot en geprononceerd beeldhouwwerk is geen plaats meer; het meubel is nu geheel met de siervorm versmolten. Het in brons gegoten ornament “rankt” in losse krullen over de gewelfde vlakken, waarbij de scheidslijn tussen beweegbare en statische onderdelen wordt verwaarloosd. De symmetrie wordt doorbroken door asymmetrische krullen en kuiven in de middenas. In de dessins worden vaak Chinese motieven verwerkt (chinoiserie). Lage en gerieflijke zitmeubelen met beklede, rondom aansluitende rugleuningen als de fauteuil à cabriolet en de bergère zijn in de mode. Het wordt bon ton om zich in halfliggende houding te vertonen, zodat rustbedden in allerlei vormen in het interieur verschijnen, o.m. de chaise longue, duchesse en veilleuse. Classicisme Na het midden van de 18de eeuw ontstaat naast het rococo een stroming die zich heroriënteert op de antieke cultuur (classicisme). Deze keer blijft het niet bij een spel met antieke motieven, zoals in de renaissance, maar men verdiept zich met wetenschappelijke ernst in de antieke cultuur als geheel: de kunstgeschiedenis wordt geboren. Tot 1770 ontwikkelen beide stromingen zich evenwijdig en manifesteert zich het classicisme hoofdzakelijk in de ornamentiek. Daarna wordt de bochtige vormbehandeling, die inmiddels een steeds ijler karakter aanneemt, verdrongen door een streng gelede, rechthoekige opbouw. Deze overgangsperiode wordt in Duitsland wel Zopfstil genoemd, naar de heersende pruikenmode. In de eigenlijke Louis XVI-stijl (1774-1793) krijgen de stoelpoten de vorm van naar onderen dunner wordende zuiltjes met cannelures. De geest van deze tijd – niet vrij van een zekere kleinburgerlijkheid – verraadt zich in een voorliefde tot fragiel, popperig meubilair, met een onverwacht groot aantal vernuftig bewegende schuifjes en vakjes (combinatiemeubelen). Geheel in de smaak van deze tijd is ook de versiering met porseleinen plaquettes. De marqueterie, nog veel toegepast tijdens de overgangsperiode, wordt steeds eenvoudiger en verdwijnt tenslotte geheel. Onder de fijne houtsoorten die voor fineer gebruikt worden, komt het mahonie steeds meer in de mode. Empire Tussen 1800 en 1820 zijn twee factoren van doorslaggevend belang: de opheffing van de gilden tussen 1795 en 1798 – waardoor de industrie alle vrijheid krijgt – en de onderwerping van de kunst aan de cesaren-dictatuur van Napoleon. Deze stijl, meer gegrond op bestudering van de antieken dan ooit, bant alle lichtheid uit. Het bergmeubel krijgt het uiterlijk van een massief blok. Het accent valt op goede verhouding en verzorgde afwerking. De zitmeubelen zijn stijf en recht, met vierkante zitting, de achterste poten sterk gebogen. Het mahoniehout verdringt nu alle andere houtsoorten. Romantiek Was de 18de eeuw de eeuw van de “Verlichting”, de 19de eeuw werd de eeuw van de “Vooruitgang”. Men streefde naar het “oneindige” en zocht dat in verre oorden of vervlogen tijden, vooral de Middeleeuwen. De macht van de adel was gebroken, de burger begon eisen te stellen en zijn eigen stijl te ontwikkelen. De tijd van de machine en de fabrieksarbeider brak aan en dat betekende het einde van een tijdperk. Vanaf ca. 1830 ging het bergafwaarts met de Europese meubelkunst: door het verlangen naar vroeger tijden ontstonden de neostijlen, fabrieksimitaties van oude stijlen. Het was voor het eerst dat de burger de stijl bepaalde en hij koos voor “rijk”, “gezellig”, “krullerig” meubilair. Biedermeier Het Duitse Biedermeier, dat zich ook in Nederland manifesteert (ca. 1830-1850), behoort tot de laatste resten van afstervende stijltradities, waarin een enkele spitsboog of driepas eraan herinnert dat in Engeland de eerste revival style was ontstaan (neogotiek). Na de onrust van de Napoleontische tijd ontstond door behoefte aan rust, comfort en gezelligheid de huiskamerstijl van de burger. In het begin volgde men het empirevoorbeeld, in soberder vorm en zonder applicaties, waardoor een burgerlijk, maar charmant karakter ontstond. Al snel werden ook andere vormen toegepast en kasten, commodes en secretaires verloren hun massieve vormen. Aanvankelijk was het biedermeier-meubilair recht, licht en sober. Later werd het grof en krullerig. De gebruikte houtsoort was over het algemeen mahonie, maar ook berken,- essen-, peren-, en kersenhout werden toegepast. Sentimentele beeldjes in porselein, papier-maché en gietijzer beïnvloedden de meubelindustrie: de productie van gietijzeren en papiermaché meubels kwam op. Meubelen alfabetisch gedeelte
A – B – C – D – E – F – G – H – I – J – K – L – M – N – O – P – Q – R – S – T – U –
V – W – X – Y – Z
|